Tuesday 26 March 2019

NL: Componist Hans Kox overleden

Naar aanleiding van het overlijden van de Nederlandse componist Hans Kox schreef ik onderstaand artikel. Geen enkele krant of blad wilde het plaatsen, wat wel iets zegt over het culturele klimaat in Nederland, waar Kox dan ook vaak onder te lijden heeft gehad.

-----------------------------------------------------------------


De dunne laag van de beschaving


Het levenswerk van componist Hans Kox


De loopbaan van de op 25 februari j.l. overleden componist Hans Kox was al even grillig als zijn muziek. Gevierd als wonderkind in de jaren ’50, met vele uitvoeringen en opdrachten, werd zijn reputatie van Nederland’s belangrijkste componist aan het eind van de jaren ’60 ondermijnd door de toen opkomende iets jongere generatie der ‘Notenkrakers’, een geuzennaam verworven met een bizarre ordeverstoring van een uitvoering van het fluitconcert van Joachim Quantz in het Concertgebouw. Kox, die juist de positie van artistiek adviseur van het Concertgebouworkest was aangeboden, zag af van de eer die hem een mikpunt zou maken van een cultuurkritiek door een agressieve avantgarde die zijn werk met grote stelligheid afwees. Hij polemiseerde niet, mengde zich niet in de toenmalige heftige discussies over maatschappij en moderne muziek, en trok zich terug in de provincie. De in 1970 hem toegekende ‘Prix Italia’ voor de TV-uitvoering van zijn cantate ‘In those days’, een belangrijke internationale culturele prijs, veranderde niets aan zijn plotseling gedevalueerde positie in het Nederlands muziekleven. 

Echter, in 1974 werd zijn opera ‘Dorian Gray’ met succes opgevoerd door de Nederlandse Opera, waardoor hij onbedoeld opnieuw in de branding van een polemiek terecht kwam die door de avantgarde werd aangezwengeld. Ondanks de felle kritiek uit die hoek, ondersteund en uitvergroot door de pers die zich graag als ‘vooruitstrevend’ wilde profileren, werd de opera opnieuw opgevoerd in 1977 en 1982, opnieuw met succes – dat wil zeggen: een publiekssucces. Desondanks verdween de opera van het toneel en uitvoeringen van en opdrachten voor Kox’ muziek verminderden tot bijna nihil. De weinige keren dat een opdracht zijn kant opkwam, scheepte het Fonds Podiumkunsten – dat de honoraria financiert – hem af met een fooi, gebaseerd op de door het fonds gehanteerde ‘kwaliteitscriteria’, geheel in de geest van de Soviet-Unie: comité's van 'deskundigen' werden geacht de kwaliteit van de nieuwe muziek te bewaken, in plaats van dit over te laten aan de vrije krachten van de uitvoeringspraktijk (precies dezelfde taak zegt het huidige Fonds Podiumkunsten te praktiseren).

Maar sinds de jaren ’90, met het geleidelijk afbrokkelen van ideologieën over ‘vooruitgang’ in de kunst en het ‘modernisme’ in de nieuwe muziek, en een voortschrijdend inzicht dat tonaliteit, expressie en iets van klankschoonheid toch eigenlijk niet helemaal onzinnig waren, beleefde de muziek van Kox een onverwachte come-back, met uitvoeringen van zowel zijn orkestwerken als zijn kamermuziek. Jongere generaties spelers ontdekten in dit oeuvre allerlei mogelijkheden die minder in andere hedendaagse muziek te vinden waren. Kox’ monumentale ‘Anne Frank Cantate’ werd een regelmatige verschijning op de jaarlijkse dodenherdenking, opnamen verschenen op de CD-markt, en in 2005 zag een uitgebreide biografie het licht (Bas van Putten: ‘Hoog Spel’, Uitgeverij Contact). Ook ‘Dorian Gray’ werd weer uit de kast gehaald en een live opname uit 1984 opnieuw uitgebracht door Attacca in 2012. Regelmatige uitvoeringen van zijn kamermuziek, en een indrukwekkende première in 2008 van zijn 5e symphonie op de Zaterdagmatinee door het Radio Filharmonisch Orkest onder Jaap van Zweden, tesamen met een TV-documentaire over de componist en zijn ideeën, bevestigden opnieuw het belang van Kox’ muziek. Maar na ongeveer 2010 liep de belangstelling weer sterk terug, zodat het weer stil werd rond Kox’ muziek. Zijn laatste grote werk, een symphonie met koor, wordt echter in juni a.s. door het Radio Filharmonisch Orkest ten doop gehouden, en in augustus staat zijn werk centraal in het Orlando Festival in Kerkrade. Is zijn werk opnieuw, voor een tweede keer, aan een herwaardering toe? En vanwaar deze extreme fluctuaties in de receptie van een indrukwekkende en onheilspellende muziek die in het Nederlands muziekleven op z’n minst ongewoon genoemd kan worden?

De bovenvermelde TV-documentaire geeft hierop een antwoord. Hans Kox heeft in zijn jeugd de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en met name de slag om Arnhem heeft hem sterk aangegrepen. Het begrip ‘oorlog’ en de plotselinge drastische ontreddeling van de samenleving heeft hem doen beseffen dat de ‘beschaving’ slechts een dunne laag is waaronder chaos broeit. Drie grote cantates (bij elkaar het ‘Oorlogsdrieluik’) getuigen van zijn visie, die een waarschuwing wil zijn om voorbij de oppervlakte te zien en het besef van de fragiliteit van het leven en de beschaving wil benadrukken. Maar hoe kun je als componist zo’n visie overbrengen? In ieder geval niet met vrolijke, vriendelijke l’art-pour’-l’art muziek, of: een muziek die helemaal niet iets wil ‘zeggen’ of ‘overbrengen’ maar juist pure klank en constructie wil zijn, of muziek die een heel andere ‘boodschap’ wil overbrengen zoals het protesteren tegen verkeerd verdeelde productiemiddelen in een kapitalistische maatschappij. De zelfbenoemde avantgarde van de jaren ’60, waarvan de meest luidruchtige vaandeldragers een direct-maatschappelijke betrokkenheid van de nieuwe muziek bij de problemen en ideeën van de moderne tijd propageerden (Reinbert de Leeuw, Peter Schat, Jan van Vlijmen, Louis Andriessen), werd door twee ideeën bevlogen, namelijk 1) muziek als pure constructie waarbij alle normen van de traditie verworpen dienen te worden en 2) een nieuwe muziek die aansluiting zoekt bij de populaire muziek en die zich opwerpt als verdediging van de belangen van het proletariaat, waarbij de nieuwe werken dus toegankelijk moeten zijn voor de door de bourgeoisie onderdrukte arbeidersklasse. Iemand als Jan van Vlijmen vertegenwoordigde met zijn kille, hautaine geluidskunst de eerste stroming, terwijl Louis Andriessen de tweede met (veel meer) succes beoefende, tot diep in de vlaktes van de Amerikaanse Mid-West toe, waar door de bourgeoisie gefrustreerde jonge vrouwen naar Holland vlogen om onder leiding van de meester het evangelie der muzikale emancipatie van de traditie te kunnen ondergaan.

De muziek van Hans Kox, geworteld zowel in de traditie als in het Weense expressionisme van Schoenberg en Berg – gecombineerd met invloeden van de neoklassieke Stravinsky – paste in geen van beide stromingen, en werd veroordeeld als ‘ouderwets’ omdat hij nog steeds het concept van ‘expressie’ in zijn werk handhaafde. Voor buitenstaanders is dit soms moeilijk te begrijpen, omdat het overgrote deel van Kox’ muziek behoorlijk dissonerend, dwars, moeizaam, en innerlijk verscheurd overkomt, en beslist als ‘moderne muziek’ met alle associaties van ‘moelijk’ en ‘ondoorgrondelijk’. Er is nauwelijks een overkoepelend ‘narrative’, er is geen doorgaande lijn, het is een gefragmenteerde muziek bestaande uit losse episodes die toch bij elkaar een totaalbeeld opleveren, zoals een mozaïek dat van dichtbij uit contrasterende brokstukken bestaat, maar vanaf een afstand toch als één geheel te begrijpen is. Kox’ muziek is een weerspiegeling van een typisch 20ste-eeuws levensgevoel, waarbij indringende ervaringen niet meer een organische integratie mogelijk maken, maar waar de diverse tegenstrijdige elementen op elkaar botsen, zonder verzoening. Maar er zijn in Kox’ werk, dat veel duisternis bevat, wel degelijk momenten van licht, zoals in de indrukwekkende koren van de cantates, of op die momenten waarop de bitterheid en de dissonantie plotseling zwijgt en, als vanuit een andere wereld, er ineens een milde verzoening neerdaalt – die dan vaak even plotseling weer wordt afgebroken. Deze ‘Berührungsangst’ ten opzichte van de harmonie (in de breedste zin) is te begrijpen als een weigering om een duisternis die zo werkelijk is, los te laten, alsof die slechts voorbijgaand zou zijn en daarom minder relevant. Het is in feite een uiting om trouw te blijven aan een getuigenis, en om een ‘gemakkelijke oplossing’ te vermijden. Dit geeft Kox’ werk een indringend stempel van authenticiteit en innerlijke waarheid.

Een ander element dat vooral in zijn latere werk terugkeert, is een traditionele doorwerkingstechniek, als een echo van een intellectuele wilsbeschikking als verdediging tegen een sombere onderstroom, zoals bijvoorbeeld in zijn bewonderenswaardige 3e Vioolconcert dat episodes bevat die herinneren aan barokmuziek. In al zijn werk maakt Kox gebruik van de mogelijkheden die de tonaliteit biedt: de hoorbare relaties tussen de tonen die een muzikale vorm mogelijk maken, maar uitgebreid met elementen die zijn terug te voeren op het modernistische idee van de ‘pure klank’ – die echter, in de context van Kox’ tonaliteiten, zijn toegepast als expressieve middelen. Het zijn deze originele benaderingen die de toenmalige avantgarde in het verkeerde keelgat schoten: enerzijds het vasthouden aan het idee dat muziek een vorm van expressie is, en anderszijds het gebruik maken van moderne middelen die de avantgarde nu juist toepaste om alle verwijzingen naar traditie en expressie te vermijden. En omdat Kox een superbe vakman was, en niet ‘verdoemd’ kon worden als een ‘amateur’ of als iemand die de nieuwe muziek ‘niet begreep’, bleef alleen maar het verwijt van ‘ouderwets’ over.

In werkelijkheid blijkt inmiddels, dat juist de toenmalige avantgarde een bijzonder tijdgebonden verschijnsel was. Geluidskunstenaars van jongere generaties als Willem Jeths proberen weer ‘romantische’ tonale muziek te schrijven, integreren melodie, harmonie en een te volgen ‘narrative’ in hun werk, met wisselend succes, en delvend in verschillende voorbeelden van het verleden: dat wil zeggen – van de indertijd zo verfoeide traditie, die meer mogelijkheden tot ontwikkeling blijkt te bieden dan de wilde exploraties der notenkrakers, met hun quasi-maatschappelijke betrokkenheid (het was in die tijd dat Louis Andriessen op TV verscheen met een enorme arbeiderspet van denim-stof op het hoofd, op vele plaatsen met grote stukken hersteld, om zijn betrokkenheid bij het lijden van de arbeidersklasse te demonstreren). Achteraf kan worden gezegd dat Kox, als kind van een vóór-modernistische maar na-oorlogse tijd, een brug heeft geslagen over het modernisme van de jaren ’60 t/m de jaren ’80 heen, en in zijn originele en eigenwijze behandeling van zowel traditie als moderniteit zijn eigen tijd ver vooruit was. 

Wat is de uiteindelijke waarde van het grote oeuvre van Hans Kox? Dat is onmogelijk te zeggen, vóórdat er een lange tijd overheen is gegaan. Maar in die lange tijd zijn er vele uitvoeringen nodig om het levenswerk van één van de markantste figuren uit het Nederlandse muziekleven enigszins te kunnen taxeren, uitvoeringen die leiden tot persoonlijke evaluaties en die, als ze een kritische massa hebben bereikt, tot een uitkomst kunnen leiden. Ik wil hier afsluiten met een paar persoonlijke meningen, mede gevormd door de jaren dat ik Kox van dichtbij heb gekend. De drie indrukwekkende cantates die tesamen het ‘Oorlogsdrieluik’ vormen, behoren m.i. tot het beste wat in Nederland ooit is gecomponeerd. Ook de Anne Frank Cantate, die de hippe ‘Haagse School’ o.l.v. Andriessen met maatschappelijk-betrokken verachting bekeek, is een indrukwekkend en indringend werk, waarvan met name de koralen een aangrijpend commentaar vormen: dit is muziek die blijft, en niet alleen maar omwille van het onderwerp. Ook in zijn kamermuziek zitten werken die zonder meer als ‘meesterwerk’ getypeerd kunnen worden; enkele van zijn ‘Cyclofonieën’ (werken voor verschillende bezettingen, waaraan het Nederlands Philharmonisch Orkest een festival wijdde) blijken een grote verrassing: muziek in Nederland geschreven maar van internationaal hoog niveau.

Het moet gezegd worden dat Hans zich nooit over de ‘boodschap’ of ‘betekenis’ van zijn muziek heeft uitgelaten, hij wilde niet polemiseren en alleen zijn werk presenteren zoals het was, en dan mocht iedereen ervan denken wat hij of zij wilde. Maar hij heeft wel toegegeven dat zijn oorlogservaringen voor de stijl van zijn muziek bepalend waren, en het is duidelijk dat dat niet was op de manier van een historisch ogenblik te willen bevriezen, maar om vanuit die ervaringen een les te kunnen bieden die universeel is. De wereld van vandaag onderstreept de blijvende actualiteit van Kox’ visie. De luisteraars die zich – soms tot hun verbazing – aangegrepen voelen door deze barse, duistere conflictbeladen muziek, herkennen daarin iets van hun eigen levenservaring, en deze herkenning werkt als een catharsis omdat het een intieme, en zeer individuele gevoelsinhoud zowel legitimeert als de waarheid ervan bevestigt. Dit is te vergelijken met de uitwerking van het oeuvre van Shostakovich, die de luisteraar laat voelen dat zijn eigen ervaring niet op zichzelf staat maar door zoveel anderen wordt gedeeld en op werkelijkheid berust. In discusies die ik met Hans had, waren we het vaak oneens over zijn pessimistische visie, waarvan ik vond dat die gevaar liep op een ‘self-fulfilling prophesy’ uit te lopen: met alleen somberen wordt de wereld niet gered. Maar uiteraard hoopte Hans dat een kunstvorm als muziek tot een verruimd bewustzijn kan bijdragen, en in die zin wel degelijk constructief kon zijn. De manieren waarop zo’n bijdrage kan worden verwezenlijkt, lopen uiteraard uiteen, maar over zijn inzicht dat – op het punt van de serieuze muziektraditie - het verleden niet een afgedane zaak is maar een blijvende culturele kracht vertegenwoordigt, waren we het eens. De ironie is natuurlijk, dat de tegenwind die hij heeft beleefd, naast de grote successen, zijn visie leek te bevestigen, maar hij besefte wel dat dergelijke felle kritiek ook een omgekeerd compliment is voor de inhoud en substantie van zijn muziek. Ik geloof daarom dat zijn muziek een blijvend muzikaal monument is, afgezien van de reputatie die het heeft of nog zal krijgen, van de kunstmuziek in Nederland, en van meer belang zal blijken te zijn dan de voorbijgaande wanen van oppervlakkige modeverschijnselen.







 

Misreading and erosion

Reading is not always easy, and understanding entirely dependent upon the receptive framework of the reader. For instance, in the review as linked underneath, of 'The Classical Revolution', the reader thought that I was claiming that classical music 'would save Western civilisation', while it should be clear from the text that of course was meant: when classical music erodes in the West, this would be a sign that Western civilisation itself is eroding, since classical music is an expression of its civilisational values. 

Misreading such obvious observation is in itself a sign of erosion, while the countless confusions and misunderstandings in this review show what happens when there is not enough background to fall back upon. Nonetheless, it is good to notice that the book sets some minds in motion: